Voor de bepaling of het systeem op een 'beschaafde' manier speelbaar is voor
wit is de volgende natuurlijke variant belangrijk:
1.32-28 18-23 2.38-32 12-18 3.31-27 7-12 4.37-31 17-21 5.43-38 23-29 6.33x24
20x29 7.34x23 18x29 8.41-37 1-7 9.49-43 19-24 10.39-33 21-26 11.43-39 24-30
12.35x24 29x20 13.40-34 20-24 14.45-40 14-20 15.50-45 10-14 16.34-29 20-25
17.29x20 15x24 18.40-34 5-10 19.45-40 10-15
Zeven partijen bestaan waarin deze positie
ontstond. Een partij ging verder 20.34-29. Vier gingen er verder met
20.27-22. Slechts tweemaal werd het aangewezen 20.28-23 gespeeld. In de
partij Luteijn - van Wijk van het kampioenschap van Nederland
correspondentiedammen 1993 volgde 20...24-30 21.32-28 etc.met groot
voordeel voor wit. In de partij Groeneveld - Mathoera 1983 volgde
20...13-19 21.32-28 8-13 22.27-22 en het ging nog wel een beetje voor
zwart. Het lastigste leek mij indertijd 10...14-20 en wit moet kiezen uit
23-19, 33-28, 33-29 en 34-29.
Stokkel,J.
- Pippel,C. NLD-chT, 01-12-1979
1.33-28 18-23 2.31-27 12-18 3.39-33 7-12 4.44-39 17-21 5.37-31 23-29 6.34x23
18x29 7.33x24 20x29 8.41-37 21-26 9.39-33 19-24 10.43-39 24-30 11.35x24
29x20 12.40-34 14-19 13.45-40 10-14 14.49-44 5-10 15.34-29 20-25 16.40-34
15-20 17.44-40 10-15 18.50-44 20-24 19.29x20 15x24 20.27-22 4-10 21.31-27
12-18 22.28-23 19x17 23.27-21 16x27 24.32x23 24-30 25.36-31 10-15 26.31-27
1-7 27.37-32 7-12 28.46-41 14-20 29.41-37 30-35 30.32-28 20-24 31.37-32
24-30 32.42-37 12-17 33.27-21 17-22 34.28x17 11x22 35.23-18 26x17 36.18x27
8-12 37.32-28 3-8 38.38-32 9-14 39.48-42 6-11 40.42-38 11-16 41.37-31 17-21
42.31-26 2-7 43.26x17 12x21 44.47-42 7-12 45.42-37 12-17 46.37-31 21-26
47.27-22 26x37 48.32x41 8-12 49.22x11 16x7 50.38-32 14-19 51.33-29 19-24
52.29x20 15x24 53.28-23 24-29 54.23-19 13x24 55.34x23 7-11 56.41-37 12-18
57.23x12 11-17 58.12x21 24-29 1-1 (2.05/2.02)
Er bestaat een partij, waarin zwart eindigde met
schijf 15 op 19 en schijf 7 op 1. Het partijverloop ging nog wel voor wit.
Waarschijnlijk is 20.27-22 12-17 21.31-27 8-12 erg kansrijk voor zwart.
Het probleempje 20.28-23 heeft mij er later toe gebracht met zwart het
ruiltje 16...20-25 te vervangen door de opbouw 16...13-19 17.34-29 8-13
18.45-40 5-10. Van Wijk probeerde in het NKc 1994 het ruiltje 19.28-23
19x28 20.32x23, maar dat werd niets na 12-17 etc.
Wijk,van,C. - Luteijn,F. NLD-chC, 01-01-1994
1.32-28 18-23 2.38-32 12-18 3.31-27 7-12 4.43-38 17-21 5.37-31 23-29 6.34x23
18x29 7.33x24 20x29 8.41-37 21-26 9.49-43 1-7 10.39-33 19-24 11.43-39 24-30
12.35x24 29x20 13.40-34 20-24 14.45-40 14-20 15.50-45 10-14 16.34-29 13-19
17.40-34 8-13 18.45-40 5-10 19.28-23 19x28 20.32x23 12-17 21.38-32 17-21
22.47-41 3-8 23.42-38 20-25 24.29x20 15x24 25.23-18 13x22 26.27x18 14-19
27.31-27 10-14 28.27-22 8-13 29.40-35 2-8 30.48-43 8-12 31.36-31 12x23
32.32-28 23x32 33.37x28 26x37 34.41x32 21-26 35.32-27 7-12 36.46-41 4-10
37.34-30 25x34 38.39x30 14-20 39.30-25 9-14 40.41-37 10-15 41.44-40 12-17
0-2
Wanneer we er voor het gemak vanuit gaan, dat
zwart de opbouw 27-22 graag ziet gebeuren en als de dood is voor 28-23, dan
lijkt het logisch om veld 19 eerder te bezetten. Drie partijen bestaan,
waarin zwart na de terugruil plus 20-24 de opbouw met 14-20 vervangt door
14-19. Ik zie dan geen alternatief meer voor de opbouw met 27-22.
Statistisch gezien is deze opstelling in de Molimard geen beste. Maar
misschien weet een echt sterke witspeler er nog van te maken (?)