Op 29 april worden we verwacht met iets zinnigs te komen over de Molimard-opening. In het afgelopen seizoen hadden we bij het behalen van het kampioenschap het genoegen Gantwarg in onze midden te mogen begroeten. Een opmerkelijke persoonlijkheid. Hij stelde het op prijs om aan de vooravond van enkele wedstrijden training te geven. Hij deed, dat op een manier die ik in Nederland nooit eerder ben tegen gekomen. Hij weigerde het namelijk pertinent over 'varianten' te hebben. Hij weigerde het tevens over 'standjes' te hebben. Hij wilde het uitsluitend hebben over de vraag hoe je vanuit een tamelijk willekeurige positie de juiste richting kiest. De schijven vloeiden over het bord. Hij schroomde niet om van het ene moment op het andere schijven van de ene vleugel naar de andere te verplaatsen of de kleur te wisselen. Hij kwam met wat aardige ideeën. Hij had het over de betrekkelijkheid van tempowinst. Hij wil dat de spelers in open stellingen begrijpen welke richting de schijven op moeten. Het winnen van gewonnen stellingen doe je gewoon achter het bord, dat hoef je thuis niet voor te bereiden. Het bereiken en uitbouwen van goede stellingen dat maakt je tot een groot speler.
 
Een dergelijke benadering leent zich voor een groep mensen, die met een veertigurige baan en een gezin geen tijd hebben voor het uit het hoofd leren van varianten. Maar ook voor andere trainingen is een dergelijke aanpak best interessant. Eerder hebben we gezien hoe complete pakketten met varianten deelnemers van de toptraining zoveel schrik aanjoegen, dat ze de behandelde systemen nooit meer in de praktijk hebben willen brengen. Alleen het naspelen van het materiaal was al een nachtmerrie. Zelf ben ik al lang geleden afgegaan van het idee om met openingen partijen te winnen. Een opening dient om een aardig middenspel te bereiken, waarin je kwaliteiten als strateeg het best tot hun recht komen. Openingen, die tot een resultaat leiden zijn de moeite van het bestuderen niet waard. Je hebt er slechts eenmaal wat aan, daarna is het werk van weken of maanden bekend en niets meer waard. De Molimard vind ik best een aardige begin van de partij. Vooral omdat zelfs de grofste afbraakactie er niet in slaagt om een doodse remise op het bord te brengen.
 
Systemen als de Molimard, Keller of het randschijvenspel vanuit de 32-28 17-22x22 opening zijn typische counteropeningen. Je moet je als omsingelaar eerst concentreren op 'gelijk spel' en daarna hoop je op meer. De kunst is om de aanvaller te overladen met de noodzaak beslissingen te nemen en plannen te ontwerpen. Het beperken van zijn mogelijkheden heeft in eerste instantie weinig zin. Het kost jezelf bloed, terwijl hij nog voldoende goede mogelijkheden overhoudt. Je doet er goed aan om vooral geduldig te wachten en schijnbaar dreigende bewegingen te maken in de hoop met wat paniek de kracht van de counter te vergroten. Het handhaven van een grootschalig net rond de stand is voldoende. Onlangs had ik een tegenstander, die zich niet bekommerden om de opsluiting van de lange vleugel en zich concentreerde op het handhaven van de voorpost. Hij heeft mijn eeuwige dankbaarheid verworven. Je wint tegenwoordig dank zij Truus geen correspondentie damwedstrijden meer zonder 'hulp' van de tegenstander.
 
Het zo snel mogelijk terugtrekken van de voorpost is m.i. belangrijk om de aanvaller op te zadelen met de taak een deugdelijk speelplan te ontwerpen. Ook kan enig pragmatisme geen kwaad in counteropeningen. Wanneer zwart een deugdelijke opstelling inneemt is het beter het verlies te nemen op het moment, dat nog niet alles verloren is. Koeperman en Sjtsjogoljew spelen in de 32-28  20-24 opening vroegtijdig 39-33 en laten de ruil 24-29x29 gewoon toe. Een keertje erop en afruilen geeft wit een behoorlijk klassieke stelling. Wanneer zwart erin slaagt te ontwikkelen over 28, dan is het simpele ruiltje 39-33x33 een goede manier om een behoorlijk klassieke stand te bereiken. Je bent immers aan het counteren en niet met je onsterflijkheid. Zeker onervaren omsingelaars en echte liefhebbers plegen vaak te omsingelen tegen de klippen op. Veel aanvallers overschatten hun positie. De dreiging alles ervan af te rammen is in zulke gevallen ook een manier hun tot concessies te verleiden.
 
De twee belangrijkste Molimard openingen 1.32-28  18-23 resp. 1.32-28  20-24 hebben een heel verschillend karakter. De eerste variant is de materiaalverdeling wat evenwichtiger. In de andere variant kampen beide spelers meestal met een extra schijf op de verkeerde vleugel, die hun ernstig in hun plannen hindert. De eerste opening is iets gevoeliger voor spelbederf. In de ander heeft de zwartspeler mogelijkheden om de inzet een beetje te verhogen. Gezien het gedrag van de heren Sjtsjogoljew en Koeperman is dat niet altijd een overbodig luxe. Wanneer je met zwart op de eerste Molimard-variant aanstuurt, dan moet je rekening houden met allerlei ontwijkende manoeuvres van de witspeler. Het is belangrijk iets klaar te hebben liggen als deze niet van strijdlust vervuld blijkt te zijn.
 
De meest algemene variant is 1.32-28  18-23  2.38-32  12-18  3.41-37  7-12  4.37-31  17-21  5.43-38  23-29  6.33x24  20x29  7.34x23  18x29 (diagram). Witspelers, die niet willen, kunnen kiezen uit het grove 8.40-34  19x40  9.45x34 en het meer verfijnde 8.39-34. Na de eerste hak speel ik meestal in hoog tempo de zetten 21-26, 19-23x23, 10-14-19 en 5-10-14. De witspeler heeft geen prettige stand. Je moet alleen oppassen voor de uitstoot 27-22 gevolgd door 32-28x28. Soms is het daarom nodig met 11-17 deze ontwikkeling een beetje te ontmoedigen. Zwart moet zich de eerste twintig zetten vooral concentreren op het handhaven van punt 23. De rest van de partij speelt zich dan zelf. Je wint of je wint net niet. Over verlies hoef je je zelden zorgen te maken.

Bruch,E. - Gantwarg,A. EU-chL, 12-06-1971
1.32-28 18-23 2.38-32 12-18 3.31-27 7-12 4.43-38 17-21 5.37-31 23-29 6.34x23 18x29 7.33x24 20x29 8.40-34 29x40 9.45x34 21-26 10.39-33 26x37 11.42x31 19-23 12.28x19 14x23 13.47-42 12-18 14.41-37 10-14 15.44-39 1-7 16.46-41 7-12 17.49-43 5-10 18.31-26 14-19 19.37-31 10-14 20.41-37 15-20 21.33-28 20-24 22.39-33 4-10 23.34-30 10-15 24.43-39 12-17 25.30-25 17-22 26.28x17 11x22 27.50-44 14-20 28.25x14 9x20 29.48-43 3-9 30.33-28 22x33 31.39x28 20-25 32.27-22 18x27 33.31x22 24-30 34.35x24 19x30 35.28x19 13x24 36.38-33 30-34 37.42-38 24-30 38.43-39 34x43 39.38x49 30-34 40.32-28 25-30 41.37-32 15-20 42.36-31 30-35 43.31-27 20-25 44.33-29 34x23 45.28x19 25-30 46.44-40 35x44 47.49x40 9-13 48.19-14 13-18 49.22x13 8x10 50.32-28 6-11 51.27-22 2-8 52.28-23 10-14 53.23-18 11-17 54.22x11 16x7 55.26-21 8-12 0-2


De achterloop 8.39-34 is veel minder erg, maar leidt vaak naar mijn smaak tot een wat te geforceerd spel. Zelf vang ik op met 8...13-18  9.35-30  8-13 etc. maar dat biedt ook wit kansen, zoals eens in een partij tussen ons tweeën gebleken is. In correspondentiedampartijen tegen wat minder actieve spelers kom je zo vrij gemakkelijk met zwart aan een prachtige stelling. Een alternatief is 8.39-34  19-23  9.28x19  14x23  10.34-30  12-18  11.30-25  21-26  12.41-37  15-20  13.25x14  10x19. Het voornaamste probleem is de witte tegenactie met 49-43, 47-41, 44-39-34 en 27-22. Je kunt dat soms wat ontmoedigen met 11-17 of 12-17, maar echt inhoudrijk strategisch spel kan je er niet van verwachten. Ton Sijbrands heeft recentelijk voor de Volkskrant een uitvoerige studie gemaakt van de korte vleugel opsluitingsvarianten, waarbij zwart 31-26 afwacht en zich laat opsluiten. Persoonlijk vind ik een dergelijk korte vleugel opsluiting tot de gezondere types van dit hoogst ongezonde systeem behoren.
 
In deze opening heeft wit diverse variaties. Er zijn witspelers, die als een kind zo blij 5.42-38 spelen (zetje). Zelf zie ik zulke zetten graag komen. Want hakken met 40-34x34 of 39-34 zijn op slag veel minder aantrekkelijk geworden nu de witte lange vleugel een belangrijke schijf mist. Ook zijn er witspelers, die de normale varianten nog niet scherp genoeg vinden en vanuit de diagramstand verdergaan met  8.49-43  1-7  9.41-37  19-24  10.28-22 of 9.41-37 21-26  10.49-43  19-24  11.27-22 om hun voordeel te doen met de nu langer aanwezige schijf op 29 en de lange vleugel 'gratis' tot ontwikkeling te brengen. Ton Sijbrands en Evert Bronstring hebben zich wat in deze varianten verdiept. Zelf heb ik eens een studie gemaakt van de opening 1.33-28  18-23  2.39-33 en de zet 28-22. In die variant blijkt schijf 49 belangrijker dan 50, zodat er toch nog een klein verschilletje te bespeuren valt tussen 1.33-28 en 1.32-28 als beginzet.
 
De laatste afbreekactie, die aandacht verdient is in de hoofdvariant 8.49-43  1-7  9.41-37  21-26  10.39-33  19-24  11.44-39  24-30  12.35x24  29x20  13.28-23. Talloos zijn de zwartspelers, die na beschaafd tegenspel compleet van het bord geschoven zijn na de opbouw 13...20-24  14.32-28  13-19  15.37-32  26x37  16.42x31. Zelf heb ik met zwart tweemaal redelijk succes gehad met de aanval tegen schijf 23 over veld 18. Moeiteloos kan je de witte korte vleugel compleet kaal plukken. Het is alleen moeilijk om de stand klassiek te maken, daar wit je niet zomaar via 12-18-23 de stand laat sluiten. In een correspondentie dampartij, die ik nog wel eens een keertje zal opzoeken, heb ik op een iets beschaafdere manier nog wel wat weten te bereiken tegen 13.28-23. Je ziet hem daarom gelukkig niet veel meer.
 
De opening 1.32-28  20-24 wordt veel minder gespeeld. Een tamelijk groot percentage heb ik zelf voor mijn rekening genomen. De belangrijkste reden is, dat weinig witspelers 2.34-30 spelen. Je bent dan als zwartspeler gedwongen een fraai staaltje klassiek en engelengeduld op het bord te leggen om nog wat te bereiken. Gelukkig knoeien de meeste witspelers er maar wat op los en heb je meestal binnen twintig zetten een fraaie klassieke stand met een kaalgegeten witte korte vleugel. Na 2.34-30  14-20  3.30-25  10-14  4.40-34 ben je ook niet blij als zwartspeler. Er moet dan nog een tweede doosje met engelengeduld tegenaan. De klassieke variant 4.37-32  18-23  5.42-37  4-10  6.47-42  12-18  7.31-27 gevolgd door 40-34 daar kan je na dit alles als zwartspeler nauwelijks meer verontrusten. Allerlei aardige mogelijkheden ontstaan door het asymmetrische karakter van de klassieke stand. De hoofdvariant daarentegen brengt ons naar de stand 7.28-22  17x28  8.33x22  18x27  9.31x22  8-12  10.32-27 
 
In deze stand doet zwart er goed aan om de inzet een beetje te verhogen met 10...2-8. Na 10...12-18  11.27-21  16x27  12.22x31  7-12 kwam Schotanus eens met de opbouw 37-32, 41-37, 46-41 en 32-28x28. Daar was ik niet echt blij mee. Sjtsjogoljew en Koeperman doen het in simultaans dus met 39-33. Tegen zoveel pragmatisme zijn eveneens weinig zwartspelers opgewassen. Na 10...2-8  11.37-31  12-18  12.31-26  7-12  13.27-21  16x27  14.22x31 is er tenminste een echte Molimard ontstaan. Zelf wacht ik nu met zwart de gebeurtenissen af met 12-17, 8-12 en 1-7. Want ook in deze variant is de actie 23-28, 19-23, 14-19x20 hoogst onplezierig voor wit. Hij heeft wat mogelijkheden om daar wat aan te doen. Hij kan bijvoorbeeld een schijf op 32 zetten om de bezetting van 23-28 wat te bemoeilijken ook is het formeren van een hekstelling formatie een zinnige gedachte. Wanneer wit erin slaagt om de ontwikkeling over 28 te stoppen, dan gaat hij een zonnige toekomst tegemoet. Want de diverse ontwikkelpogingen over veld 29 geven hem fraaie tegenkansen. Een variatie, die je vaak ziet van spelers als Hans Vermin en die afkomstig is van Koeperman is 1.32-28  20-24  2.34-30  14-20  3.30-25  10-14  4.31-27  18-23  5.28-22  17x28  6.33x22  4-10!?  7.37-31  12-18  8.31-26  7-12  9.41-37  24-30  10.35x24  20x29. Zo lok je vroegtijdig de bezetting van veld 29 uit ten koste van het ontwikkelen van schijf 20. In het laatste wereldkampioenschap correspondentiedammen wist hij mij met de counter te verrassen en een heuse twee binnen te halen.