Systemen als de Molimard, Keller of het randschijvenspel vanuit de 32-28
17-22x22 opening zijn typische counteropeningen. Je moet je als
omsingelaar eerst concentreren op 'gelijk spel' en daarna hoop je op
meer. De kunst is om de aanvaller te overladen met de noodzaak
beslissingen te nemen en plannen te ontwerpen. Het beperken van zijn
mogelijkheden heeft in eerste instantie weinig zin. Het kost jezelf
bloed, terwijl hij nog voldoende goede mogelijkheden overhoudt. Je doet
er goed aan om vooral geduldig te wachten en schijnbaar dreigende
bewegingen te maken in de hoop met wat paniek de kracht van de counter
te vergroten. Het handhaven van een grootschalig net rond de stand is
voldoende. Onlangs had ik een tegenstander, die zich niet bekommerden om
de opsluiting van de lange vleugel en zich concentreerde op het
handhaven van de voorpost. Hij heeft mijn eeuwige dankbaarheid
verworven. Je wint tegenwoordig dank zij Truus geen correspondentie
damwedstrijden meer zonder 'hulp' van de tegenstander.
Het zo snel mogelijk terugtrekken van de voorpost is m.i. belangrijk om
de aanvaller op te zadelen met de taak een deugdelijk speelplan te
ontwerpen. Ook kan enig pragmatisme geen kwaad in counteropeningen.
Wanneer zwart een deugdelijke opstelling inneemt is het beter het
verlies te nemen op het moment, dat nog niet alles verloren is.
Koeperman en Sjtsjogoljew spelen in de 32-28 20-24 opening vroegtijdig
39-33 en laten de ruil 24-29x29 gewoon toe. Een keertje erop en afruilen
geeft wit een behoorlijk klassieke stelling. Wanneer zwart erin slaagt
te ontwikkelen over 28, dan is het simpele ruiltje 39-33x33 een goede
manier om een behoorlijk klassieke stand te bereiken. Je bent immers aan
het counteren en niet met je onsterflijkheid. Zeker onervaren
omsingelaars en echte liefhebbers plegen vaak te omsingelen tegen de
klippen op. Veel aanvallers overschatten hun positie. De dreiging alles
ervan af te rammen is in zulke gevallen ook een manier hun tot
concessies te verleiden.
De twee belangrijkste Molimard openingen 1.32-28 18-23 resp.
1.32-28 20-24 hebben een heel verschillend karakter. De eerste
variant is de materiaalverdeling wat evenwichtiger. In de andere
variant kampen beide spelers meestal met een extra schijf op de
verkeerde vleugel, die hun ernstig in hun plannen hindert. De eerste
opening is iets gevoeliger voor spelbederf. In de ander heeft de
zwartspeler mogelijkheden om de inzet een beetje te verhogen. Gezien
het gedrag van de heren Sjtsjogoljew en Koeperman is dat niet altijd
een overbodig luxe. Wanneer je met zwart op de eerste
Molimard-variant aanstuurt, dan moet je rekening houden met allerlei
ontwijkende manoeuvres van de witspeler. Het is belangrijk iets
klaar te hebben liggen als deze niet van strijdlust vervuld blijkt
te zijn.
De meest algemene variant is 1.32-28 18-23 2.38-32 12-18
3.41-37 7-12 4.37-31 17-21 5.43-38 23-29 6.33x24 20x29
7.34x23 18x29 (diagram). Witspelers, die niet willen, kunnen kiezen
uit het grove 8.40-34 19x40 9.45x34 en het meer verfijnde 8.39-34.
Na de eerste hak speel ik meestal in hoog tempo de zetten 21-26,
19-23x23, 10-14-19 en 5-10-14. De witspeler heeft geen prettige
stand. Je moet alleen oppassen voor de uitstoot 27-22 gevolgd door
32-28x28. Soms is het daarom nodig met 11-17 deze ontwikkeling een
beetje te ontmoedigen. Zwart moet zich de eerste twintig zetten
vooral concentreren op het handhaven van punt 23. De rest van de
partij speelt zich dan zelf. Je wint of je wint net niet. Over
verlies hoef je je zelden zorgen te maken.
Bruch,E.
- Gantwarg,A. EU-chL, 12-06-1971
1.32-28 18-23 2.38-32 12-18 3.31-27 7-12 4.43-38 17-21 5.37-31 23-29
6.34x23 18x29 7.33x24 20x29 8.40-34 29x40 9.45x34 21-26 10.39-33
26x37 11.42x31 19-23 12.28x19 14x23 13.47-42 12-18 14.41-37 10-14
15.44-39 1-7 16.46-41 7-12 17.49-43 5-10 18.31-26 14-19 19.37-31
10-14 20.41-37 15-20 21.33-28 20-24 22.39-33 4-10 23.34-30 10-15
24.43-39 12-17 25.30-25 17-22 26.28x17 11x22 27.50-44 14-20 28.25x14
9x20 29.48-43 3-9 30.33-28 22x33 31.39x28 20-25 32.27-22 18x27
33.31x22 24-30 34.35x24 19x30 35.28x19 13x24 36.38-33 30-34 37.42-38
24-30 38.43-39 34x43 39.38x49 30-34 40.32-28 25-30 41.37-32 15-20
42.36-31 30-35 43.31-27 20-25 44.33-29 34x23 45.28x19 25-30 46.44-40
35x44 47.49x40 9-13 48.19-14 13-18 49.22x13 8x10 50.32-28 6-11
51.27-22 2-8 52.28-23 10-14 53.23-18 11-17 54.22x11 16x7 55.26-21
8-12 0-2
De
achterloop 8.39-34 is veel minder erg, maar leidt vaak naar mijn
smaak tot een wat te geforceerd spel. Zelf vang ik op met 8...13-18
9.35-30 8-13 etc. maar dat biedt ook wit kansen, zoals eens in een
partij tussen ons tweeën gebleken is. In correspondentiedampartijen
tegen wat minder actieve spelers kom je zo vrij gemakkelijk met
zwart aan een prachtige stelling. Een alternatief is 8.39-34 19-23
9.28x19 14x23 10.34-30 12-18 11.30-25 21-26 12.41-37 15-20
13.25x14 10x19. Het voornaamste probleem is de witte tegenactie met
49-43, 47-41, 44-39-34 en 27-22. Je kunt dat soms wat ontmoedigen
met 11-17 of 12-17, maar echt inhoudrijk strategisch spel kan je er
niet van verwachten. Ton Sijbrands heeft recentelijk voor de
Volkskrant een uitvoerige studie gemaakt van de korte vleugel
opsluitingsvarianten, waarbij zwart 31-26 afwacht en zich laat
opsluiten. Persoonlijk vind ik een dergelijk korte vleugel
opsluiting tot de gezondere types van dit hoogst ongezonde systeem
behoren.
In deze opening heeft wit diverse variaties. Er zijn witspelers, die
als een kind zo blij 5.42-38 spelen (zetje). Zelf zie ik zulke
zetten graag komen. Want hakken met 40-34x34 of 39-34 zijn op slag
veel minder aantrekkelijk geworden nu de witte lange vleugel een
belangrijke schijf mist. Ook zijn er witspelers, die de normale
varianten nog niet scherp genoeg vinden en vanuit de diagramstand
verdergaan met 8.49-43 1-7 9.41-37 19-24 10.28-22 of 9.41-37
21-26 10.49-43 19-24 11.27-22 om hun voordeel te doen met de nu
langer aanwezige schijf op 29 en de lange vleugel 'gratis' tot
ontwikkeling te brengen. Ton Sijbrands en Evert Bronstring hebben
zich wat in deze varianten verdiept. Zelf heb ik eens een studie
gemaakt van de opening 1.33-28 18-23 2.39-33 en de zet 28-22. In
die variant blijkt schijf 49 belangrijker dan 50, zodat er toch nog
een klein verschilletje te bespeuren valt tussen 1.33-28 en 1.32-28
als beginzet.
De
laatste afbreekactie, die aandacht verdient is in de hoofdvariant
8.49-43 1-7 9.41-37 21-26 10.39-33 19-24 11.44-39 24-30
12.35x24 29x20 13.28-23. Talloos zijn de zwartspelers, die na
beschaafd tegenspel compleet van het bord geschoven zijn na de
opbouw 13...20-24 14.32-28 13-19 15.37-32 26x37 16.42x31. Zelf
heb ik met zwart tweemaal redelijk succes gehad met de aanval tegen
schijf 23 over veld 18. Moeiteloos kan je de witte korte vleugel
compleet kaal plukken. Het is alleen moeilijk om de stand klassiek
te maken, daar wit je niet zomaar via 12-18-23 de stand laat
sluiten. In een correspondentie dampartij, die ik nog wel eens een
keertje zal opzoeken, heb ik op een iets beschaafdere manier nog wel
wat weten te bereiken tegen 13.28-23. Je ziet hem daarom gelukkig
niet veel meer.
De opening 1.32-28 20-24 wordt veel minder gespeeld. Een tamelijk
groot percentage heb ik zelf voor mijn rekening genomen. De
belangrijkste reden is, dat weinig witspelers 2.34-30 spelen. Je
bent dan als zwartspeler gedwongen een fraai staaltje klassiek en
engelengeduld op het bord te leggen om nog wat te bereiken. Gelukkig
knoeien de meeste witspelers er maar wat op los en heb je meestal
binnen twintig zetten een fraaie klassieke stand met een kaalgegeten
witte korte vleugel. Na 2.34-30 14-20 3.30-25 10-14 4.40-34 ben
je ook niet blij als zwartspeler. Er moet dan nog een tweede doosje
met engelengeduld tegenaan. De klassieke variant 4.37-32 18-23
5.42-37 4-10 6.47-42 12-18 7.31-27 gevolgd door 40-34 daar kan
je na dit alles als zwartspeler nauwelijks meer verontrusten.
Allerlei aardige mogelijkheden ontstaan door het asymmetrische
karakter van de klassieke stand. De hoofdvariant daarentegen brengt
ons naar de stand 7.28-22 17x28 8.33x22 18x27 9.31x22 8-12
10.32-27
In deze stand doet zwart er goed aan om de inzet een beetje te
verhogen met 10...2-8. Na 10...12-18 11.27-21 16x27 12.22x31
7-12 kwam Schotanus eens met de opbouw 37-32, 41-37, 46-41 en
32-28x28. Daar was ik niet echt blij mee. Sjtsjogoljew en
Koeperman doen het in simultaans dus met 39-33. Tegen zoveel
pragmatisme zijn eveneens weinig zwartspelers opgewassen. Na
10...2-8 11.37-31 12-18 12.31-26 7-12 13.27-21 16x27
14.22x31 is er tenminste een echte Molimard ontstaan. Zelf wacht
ik nu met zwart de gebeurtenissen af met 12-17, 8-12 en 1-7.
Want ook in deze variant is de actie 23-28, 19-23, 14-19x20
hoogst onplezierig voor wit. Hij heeft wat mogelijkheden om daar
wat aan te doen. Hij kan bijvoorbeeld een schijf op 32 zetten om
de bezetting van 23-28 wat te bemoeilijken ook is het formeren
van een hekstelling formatie een zinnige gedachte. Wanneer wit
erin slaagt om de ontwikkeling over 28 te stoppen, dan gaat hij
een zonnige toekomst tegemoet. Want de diverse ontwikkelpogingen
over veld 29 geven hem fraaie tegenkansen. Een variatie, die je
vaak ziet van spelers als Hans Vermin en die afkomstig is van
Koeperman is 1.32-28 20-24 2.34-30 14-20 3.30-25 10-14
4.31-27 18-23 5.28-22 17x28 6.33x22 4-10!? 7.37-31 12-18
8.31-26 7-12 9.41-37 24-30 10.35x24 20x29. Zo lok je
vroegtijdig de bezetting van veld 29 uit ten koste van het
ontwikkelen van schijf 20. In het laatste wereldkampioenschap
correspondentiedammen wist hij mij met de counter te verrassen
en een heuse twee binnen te halen.