Soms meent de aanvaller baat te hebben van het transporteren van een overbodige schijf van de lange vleugel naar de korte vleugel. Hij kan dit bereiken door in de opening geen 43-38 maar 42-38 te spelen. Ook kan hij naderhand proberen deze oversteek te realiseren. Meestal kost deze oversteek in dat stadium van de strijd zoveel tijd, dat een omknelling het gevolg is. Soms zijn de gevolgen erger. In de partij G. Jansen - Luteijn volgde 16.33-29? 24x33 17.38x29 17-21! 18.42-38 20-25 en wit was echt een schijf kwijt. Evert Bronstring en ik spelen in de onderlinge van RDG/DIO met enige regelmaat nieuwe ideeën in de Molimard. Vorig jaar maakte Evert het te bont. Hij probeerde zowel schijf 47 als schijf 46 in vroeg stadium bij het spel te betrekken en werd er hardhandig vanaf gezet:

 

Bronstring,E. - Luteijn,F. Blokken RDG, 17-11-1992
1.31-27 18-23 2.33-28 12-18 3.39-33 7-12 4.44-39 17-21 5.37-31 23-29 6.33x24 20x29 7.34x23 18x29 8.41-37 21-26 9.50-44 1-7 10.39-33 19-24 11.43-39 24-30 12.35x24 29x20 13.33-29 20-24 14.29x20 15x24 15.38-33 11-17 16.27-22 7-11 17.42-38 13-19 18.40-35 8-13 19.44-40 2-8 20.31-27 10-15 21.39-34 4-10 22.49-43 14-20 23.36-31 10-14 24.46-41 12-18 25.41-36 8-12 26.34-29 20-25 27.29x20 15x24 28.40-34 5-10 29.47-42 3-8 30.43-39 17-21 31.48-43 14-20 32.34-29 19-23 33.28x30 25x23 34.33-29 23x34 35.39x30 20-25 36.30-24 11-17 37.22x11 6x17 38.38-33 18-23 39.35-30 25x34 40.24-20 12-18 41.20-15 10-14 42.33-28 13-19 43.42-38 9-13

De opbouw met 13-19, 8-13 en 2-8 is een ideetje, dat ik van Fred Ivens heb overgenomen. Overbodig materiaal van de korte vleugel wordt verplaatst naar het echte strijdtoneel. Ook voorkomt het plaatsen van een hoop stukken achter 24, dat wit zich gemakkelijk los kan ruilen in het centrum of op de lange vleugel. Oppervlakkig gezien lijkt de witte opzet nog wel mogelijkheden te bieden. Immers zwart heeft onvoldoende tempi om de omknelling te handhaven. Finesses verhinderen het versterken van de lange vleugel. Echter ook na 29...3-8 30.43-39 17-21 verliest wit kansloos door zijn immobiele lange vleugel. Een paar maanden eerder meende Wim van der Kooij ook rustig de tijd te hebben voor enige hergroeperingen en haalde met de volgende partij alle kranten:

 

Kooij,van der,W. - Berkel,van,A.NLD-ch, 02-06-1992
1.32-28 18-23 2.38-32 12-18 3.31-27 7-12 4.43-38 17-21 5.37-31 23-29 6.34x23 18x29 7.33x24 20x29 8.49-43 1-7 9.41-37 19-24 10.39-33 21-26 11.43-39 24-30 12.35x24 29x20 13.40-34 20-24 14.45-40 14-20 15.27-22 12-17 16.34-29 20-25 17.29x20 15x24 18.39-34 10-14 19.31-27 7-12 20.44-39 5-10 21.50-44 24-30 22.33-29 10-15 23.38-33 14-19 24.42-38 19-24 25.29x20 15x24 26.47-42 13-19 27.36-31 30-35 28.33-29 24x33 29.38x29 8-13 30.28-23 17x28 31.23x14 9x20 32.32x23 11-17 33.42-38 17-21 34.38-32 20-24 35.29x20 25x14 36.39-33 4-9 37.48-43 14-19 38.23x14 9x20 39.33-28 3-9 40.43-39 2-8 41.34-29 9-14 42.39-33 13-19 43.44-39 35x44 44.39x50 8-13 45.50-44 20-25 46.44-39 6-11 47.46-41 12-18 48.41-36 14-20 49.28-22 20-24 50.29x20 25x14


Zwart moet zich m.i. in de open Molimard concentreren op handhaven van een sterk centrum. Een goed plan lijkt mij na het normale 21...10-15 het versterken van het centrum met 13-19, 8-13 etc. De partijvoortzetting 21...24-30 laat ruimte voor bevrijdende initiatieven als 21.46-41 10-15 22.36-31 12-18 23.41-36 8-12 24.33-29 14-20 25.29-23 etc. De witte beginzet 22.33-29 makt nog niets kapot. Maar daarna is de uitbouw met 38-33 etc. te langzaam. Naast het scherpe 46-41 kan wit zich straffeloos het plan 21...24-30 22.33-29 10-15 23.37-31 26x37 24.42x31 14-20 25.46-41 20-24 26.29x20 15x24 27.31-26 veroorloven. Zodra zwart in een willekeurige open Molimard 24-30 speelt worden 37-31x31 en 37-31x41 speelbaar en sterk. De formatie 40,34,29 maakt korte metten met omknellingen.

 

De opstelling van zwart met de schijven 24, 25 en 30 is aanmerkelijk minder kwetsbaar, dan hij eruit ziet. Iedere poging te profiteren van deze hoge lange vleugel opsluiting faalt op damzetten naar 47 en 50. In de diagramstand zou de witte stelling enorm opknappen van het ruiltje 27.33-29 24x33 28.38x29, ware het niet de slagwending 16-21, 19-23 en 9-13 hem parten speelt.

 

Wordt deze afwikkeling direct genomen, dan heeft wit na damafname weinig te vrezen. Na het bijgeven van wat stukken met b.v. 28...26-31 29.37x26 16-21 30.27x18 17-21 31.26x17 19-23 32.28x19 9-13 ontstaan er eindspelen, die de moeite van het onderzoeken waard zijn. Toch zijn deze eindspelen zoveel minder verschrikkelijk, dan wat er in de partij gebeurd, dat de ruil 27.33-29x29 eigenlijk gespeeld had moeten worden.

 

De ruil 30.28-23 laat wit een levensgevaarlijke lange vleugel opsluiting. De vraag is of hij geen mogelijkheden heeft om 'constructief' verder te gaan. De afwikkeling 30...25-30 31.34x25 16-21 32.27x18 19-23 is duur en biedt veel tegenspel. Na 30.46-41 19-24 31.29x20 25x14 32.41-36 12-18 33.42-38 zijn de meeste dreigingen eruit. Een belangrijke partij in het genre is Rigterink - Ivens uit de halve finales 1977. Zwart demonstreert een bijzonder idee:

 

1.32-28 18-23 2.38-32 12-18 3.31-27 7-12 4.43-38 17-21 5.37-31 23-29 6.33x24 20x29 7.34x23 18x29 8.41-37 19-24 9.49-43 1-7 10.39-33 21-26 11.43-39 24-30 12.35x24 29x20 13.33-29 20-24 14.29x20 15x24 15.40-34 10-15 16.45-40 5-10 17.27-22 12-17 18.31-27 7-12 19.39-33 13-19 20.44-39 15-20 21.34-29 8-13 22.40-34 12-18 23.50-44 10-15 24.44-40 20-25 25.29x20 15x24 26.34-29 14-20 27.36-31 2-8 28.28-23 19x28

 

Brutaalweg heeft hij de witte voorpost in een omknelling genomen zonder uitzicht veld 12 ooit te kunnen sluiten. Dank zij de open velden 12 en 8 kan wit echter ook niet eenvoudig loskomen. Na 27-21 wint zwart een stuk door 18x27 etc. Op 24.28-23 17x28 25.23x12 resp. 25.33x22 blijft wit enigszins aangeschoten wild. Hoewel schijfverlies nu ook weer niet echt dreigt.