Een thema, dat zich vaak voordoet in de Molimard uit de Dumont opening is de versterking van de zwarte aanval met de ruil 14-20x20. Vaak komt zwart daarna los met behoud van het initiatief. Echter ook het omgekeerde voor, waarbij de aanval vastloopt in een hopeloos schijvenbrij in het centrum. Eerst wat succesjes van de aanvaller. Leo Springer ging er enthousiast tegenaan in het walhalla van het correspondentiedammen. Onderstaande partij was een lichte domper op de feestvreugde. Zwart kiest voor een massale aanval, dwingt zijn tegenstander uit pure armoe tot het afruilen van de voorpost en het gaat van kwaad naar erger.

 

Springer,L. - Luteijn,F. NLD-chC, 01-01-1983
1.32-28 20-24 2.34-30 14-20 3.30-25 10-14 4.31-27 18-23 5.28-22 17x28 6.33x22 12-18 7.27-21 16x27 8.22x31 8-12 9.37-32 11-17 10.42-37 6-11 11.47-42 1-6 12.32-27 2-8 13.31-26 4-10 14.27-21 24-29 15.37-31 20-24 16.41-37 14-20 17.25x14 9x20 18.21-16 10-14 19.37-32 5-10 20.46-41 3-9 21.41-37 17-22 22.31-27 22x31 23.36x27 11-17 24.37-31 17-22 25.39-33 12-17 26.44-39 8-12 27.40-34 29x40 28.35x44 24-29 29.33x24 19x30 30.44-40 6-11 31.39-34 30x39 32.43x34 14-19 33.34-29 23x34 34.40x29 10-14 35.42-37 20-24 36.29x20 15x24 37.49-44 19-23 38.48-43 14-20 39.45-40 20-25 40.40-35 9-14 41.43-39 14-19 42.38-33 22-28 43.33x22 17x28 44.35-30 (schrijffout).


De opening is niet helemaal consistent. Maar we kennen elkaar al jaren en we zijn de beroerdste niet. In de diagramstand heeft zwart het laatste tempo en wit moet een belangrijke beslissing nemen. Na 39-33 of 39-34 vreest hij ten onrechte de uitval naar 34 of 33. Op 21.42-37 17-22 raakt het witte centrum eveneens in  de problemen. Het gespeelde 21.41-37 en 22.31-27 berooft wit van alle flexibiliteit op de lange vleugel.

 

Bokhoven,van,T. - Luteijn,F. NLD-chC, 01-01-1992
1.32-28 20-24 2.34-30 14-20 3.30-25 10-14 4.37-32 18-23 5.42-37 4-10 6.28-22 17x28 7.33x22 12-18 8.32-27 7-12 9.31-26 2-7 10.47-42 24-29 11.39-34 20-24 12.44-39 14-20 13.25x14 9x20 14.27-21 16x27 15.22x31 10-14 16.39-33 20-25 17.43-39 11-17 18.49-43 6-11 19.50-44 5-10 20.37-32 24-30 21.35x24 29x20 22.31-27 3-9 23.41-37 20-24 24.34-29 23x34 25.40x20 15x24 26.27-21 24-30 27.46-41 19-24 28.21-16 14-19 29.32-28 9-14 30.37-32 14-20 31.41-37 10-15 32.28-22 17x28 33.32x14 20x9 34.37-32 13-19 35.32-28 9-13 36.38-32 11-17 37.44-40 30-35 38.36-31 35x44 39.39x50 15-20 40.42-38 24-30 41.45-40 20-24 42.40-35 30-34 43.48-42 18-23 44.31-27 13-18 45.27-22 18x27 46.32x21 23x32 47.38x27 8-13 48.43-38 13-18 49.38-32 19-23 50.32-28 23x32 51.27x38 25-30 52.42-37 24-29 53.35x24 29x20 54.50-45 20-24 55.38-32 24-30 56.32-28 30-35 57.37-32 18-22 58.28-23 22-27 59.32-28 35-40 60.21x32 40-44 61.32-27 1-6 62.27-22 6-11 63.23-19 44-49 1-1


Ook in de partij tegen Ton van Bokhoven worden wat witte onnauwkeurigheden in de opening genegeerd. Een probleem is de finesse 24-30. Na 8.32-27 7-12 9.31-26 24-30 zijn de zwarte openingsproblemen opgelost. Beter is 8.47-42 18x27 9.31x22 en na 9...8-12 ontstaat de hoofdvariant. Ook enige zetten later hoort 10.47-42 er niet bij. Andere spelers zouden zich niet de moeite getroosten met 10...24-29 het spel gaande te houden. De zwarte stelling in de diagramstand is wat minder probleemloos, dan hij eruit ziet. Wit kan weliswaar niet meer op de lange vleugel spelen zonder een bevrijding toe te staan, maar 33-28x28 en 34-30x30 zijn een serieuze dreiging.

 

De dreiging 33-28x28 moet je als zwartspeler, maar gewoon laten gebeuren. Om 34-30x30 te beantwoorden is het belangrijk 5-10 en niet 3-9 te spelen. Na 19...3-9 20.34-30 25x34 21.39x30 is de oversteek 15-20 ondenkbaar. Na 21...23-28 22.33x22 17x28 23.37-32 heeft wit schitterend spel. Maar ook na 19...5-10 is de ruil 20.34-30 25x34 21.39x30 natuurlijk de aangewezen zet. In de partij moet hij een tientallen zetten durende marteling ondergaan. Evert Bronstring kan in de opening niet op zoveel consideratie rekenen als beide voorgaande tegenstanders. Tijdens de onderlinge simultaan bij RDG kreeg hij een aanval volgens het boekje over zich heen. Hij toonde zich niet echt onder de indruk:

 

1.32-28 20-24 2.34-30 14-20 3.30-25 10-14 4.38-32 18-23 5.42-38 4-10 6.47-42 12-18 7.28-22 17x28 8.33x22 18x27 9.31x22 8-12 10.32-27 2-8 11.36-31 12-18 12.31-26 7-12 13.41-36 24-30 14.35x24 20x29 15.27-21 16x27 16.22x31 14-20 17.25x14 9x20 18.40-35 10-14 19.45-40 5-10 20.39-34 20-25 21.46-41 12-17 22.31-27 8-12 23.27-21 15-20 24.44-39 10-15 25.21-16 1-7 26.37-31 3-8 27.41-37 17-22 28.37-32 22-28 29.31-27 28x37 30.42x31 12-17 31.38-32 17-22 32.43-38 8-12 33.50-45 11-17 34.27-21 20-24 35.32-27 14-20 36.49-44 6-11 37.48-43 29-33 38.38x29 24x33 39.39x28 22x33 40.34-30 25x34 41.40x38 17-22 42.35-30 11-17 43.30-25 20-24 44.45-40 15-20 45.25x14 19x10 1-1


De zet 20...20-25 is een teken van respect. Een omknelling van de voorpost zit er dan niet meer in, maar de bevrijdende uitval over 33 eveneens niet. Normaliter zou ik gekozen hebben voor 20-24, 15-20. Na het offer 37.39-33 heeft zwart voldoende compensatie. Twee voorbeelden bestaan van de bevrijding uit de kettingstelling met het schijnoffer 22-28 gevolgd door de uitval naar 33. Zelf gebeurde het mij in een correspondentiepartij. Andreas Kuijken overkwam het tegen Anton Jurg in de ereklasse.

 

1.32-28 20-24 2.34-30 14-20 3.30-25 10-14 4.37-32 18-23 5.42-37 4-10 6.28-22 17x28 7.33x22 12-18 8.47-42 18x27 9.31x22 8-12 10.32-27 12-18 11.27-21 16x27 12.22x31 11-17 13.37-32 6-11 14.41-37 7-12 15.46-41 11-16 16.31-26 1-6 17.32-27 2-7 18.37-31 7-11 19.41-37 17-22 20.38-32 24-29 21.43-38 20-24 22.39-34 14-20 23.25x14 9x20 24.44-39 10-14 25.39-33 22-28 26.33x22 29-33 27.38x29 24x33 28.49-44 3-8 29.44-39 33x44 30.40x49 23-29 31.34x23 19x17 etc.

 

De witte omsingeling is niet bijzonder geslaagd. Na de ruil 25.27-21 16x27 26.32x21 22-28! heeft hij niet veel meer te verwachten. Daarom probeerde hij met de kettingstelling zaken te doen. Zou zwart niet opletten en (25.39-33) 11-17? spelen, dan is 26.49-44 6-11 27.44-39 20-25 28.48-43 14-20 29.50-44 3-8 30.33-28 verschrikkelijk. De ruil 14-20x20 kwam in de partij Schotanus - Grotenhuis ten Harkel wat later tot stand en de uitbraak over 33 kon pas na het (ten onrechte) toelaten ervan zijn vernietigende werk doen.

 

1.32-28 20-24 2.34-30 14-20 3.30-25 10-14 4.31-27 18-23 5.28-22 17x28 6.33x22 12-18 7.27-21 16x27 8.22x31 8-12 9.31-27 11-17 10.37-31 6-11 11.41-37 17-22 12.46-41 2-8 13.31-26 22x31 14.36x27 12-17 15.41-36 8-12 16.37-31 24-29 17.38-32 20-24 18.27-21 18-22 19.21-16 13-18 20.31-27 22x31 21.36x27 9-13 22.43-38 4-9 23.27-21 18-22 24.42-37 14-20 25.25x14 9x20 26.39-34 5-10 27.47-41 10-14 28.41-36 3-9 29.44-39 13-18 30.37-31 29-33 31.38x29 24x44 32.50x39 9-13 33.32-27 23-28 34.49-43 28-33 35.39x28 22x33 36.34-30 33-39 37.43x34 20-25 38.48-43 14-20 39.43-39 19-23 40.39-33 23-29 41.33x24 20x29 42.34x23 18x29 43.40-34 29x40 44.45x34 13-19 0-2 (1.39/1.53)


Wit heeft wat bereikt in de diagramstand. Het zwarte blok achter 29 is vrijwel krachteloos en de korte vleugel opsluiting een aardig appeltje voor de dorst. In de partij laat wit met 24.42-37 de hergroepering van de zwarte lange vleugel toe. Beter lijkt mij 24.39-34. De ruil 24...23-28 25.34x23! etc. is heel erg slecht voor zwart. Schijf 28 kan achterwaarts afgeruild worden als dat nodig is. Vooralsnog lijkt de zwarte korte vleugel voor eeuwig tot immobiliteit veroordeeld. Na 24...13-18 25.44-39 9-13 26.34-30 dreigen de laatste speelbare stukken van zwart in het centrum vanzelf over veld 28 de gehaktmolen in te gaan. Na 26...22-27 27.39-33 27-31 28.26x37 17x26 is zwart weliswaar af van de korte vleugel opsluiting, maar de rotzooi op de lange vleugel staat er nog steeds.